Ik moet ineens denken aan koppelwerkwoorden. Zijn. Worden. Blijven. Blijken. Lijken. Schijnen. Heten. Dunken. Vóórkomen. Zo leerde ik het rijtje op de lagere school en ik ken het nog altijd uit mijn hoofd. Koppelwerkwoorden horen bij een naamwoordelijk gezegde. Zij koppelen het onderwerp van een zin aan het naamwoordelijk deel van dat naamwoordelijk gezegde.
En het naamwoordelijk deel dat mij aan koppelwerkwoorden doet denken bevindt zich vandaag in ontbijtbedden. In tuinen. In weekendjesweg-oorden. In bezoekjesaan- en bezoekjesvancombinaties (al dan niet verstrikt in allerlei gedoe dat daarmee nogal eens gepaard gaat) (níét-bezoekjes, die zijn nog een tandje linker. Als iemand zegt: "Je hoeft van mij he-le-maal niet te komen, echt niet!" is het zaak héél goed te checken of dat waar is). Aan appjes en telefoontjes. En Zo. (Tuurlijk niet allemaal. Er zijn er ook die zitten te stofzuigen. Aan heggenscharen hangen. Kinderrommel opruimen. Of met hoofdpijn op de bank liggen. Of werken! Die zijn er ook. Tuurlijk.)
Moeder.
Een deel van de bijbehorende werkwoorden is, al dan niet bestrooid met een flinke schep zout of uitgesproken door dierb'ren na een schielijk weggewerkt glas lauwe witte wijn in een veel te hete zon, weleens op mij van toepassing. Maar het andere deel gewoon echt niet. Wat je er ook tegenaan zet.
Dat is goed. Want het ging zoals het ging. En dus is het zoals het is. In die enorme zee waarin verder zo veel zegeningen te tellen zijn dat mijn armen er niet omheen passen. Dat is geen pose, geen larmoyante tegeltjeswijsheid, maar een stevige overtuiging. Aan de muur van de eigen verantwoordelijkheid en zelfbeschikking waar ik zo verschrikkelijk aan hecht. Het leven speelt zich voorwaarts af. Niet achteruit. En niet in als-dan-scenario's. Boek dicht. Al waait het af en toe toch open. Ook dat is een gegeven dat een eigen bestaansrecht heeft.
Tot de maan en terug. Dat idee. Vanmorgen. Héél even. Vijf seconden. Toen was het weer weg. En dat is goed.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten